Image Alt

Ongelukken in de mijnen

Ongevallen in de mijnbouw

De mijnbouw is een uiterst gevaarlijke werkomgeving en neem t de eerste positie in met betrekking tot de meeste ongelukken, die leiden tot persoonlijk letsel of overlijden in vergelijk met andere bedrijfstakken. Ondergrondse kolenwinning heeft het hoogste percentage verwondingen en dodelijke ongevallen in de mijnbouw (Akgün, 2015).
De productie in de kolenmijnen wordt contant bedreigd door natuurrampen zoals overstromingen, gasvorming, brand, vervuiling en instortingen. Bij de ongevallen in de mijn spelen ook andere factoren een rol, zoals de menselijke interacties en andere elementen, zoals grind, klei, steenkool en krijt (Zhu & Xiao-Ping, 2009).

Ongeveer 41%, of naar schatting € 28,5 miljoen van alle kosten in de ondergrondse mijn werd uitgegeven aan compensatieregelingen aan de slachtoffers en overlevenden van de ongelukken, het onderzoek naar de ongelukken en het verlies van de kolen productie. Het overige bedrag werd uitgegeven aan het voorkomen van ongelukken in de toekomst, inclusief nieuwe apparaten of technieken, inclusief goede communicatiesystemen, die het aantal ongelukken zouden moeten verminderen (Bureau of Mines, 1984).

‘’De mijn is onvoorspelbaar, omdat de natuur sterker is dan wij. Je kunt doen wat je wilt, maar mijnongelukken zijn niet te voorkomen.’’

Hans te Wiele (2020)

Mijnwerkers in kleinere mijnen en arbeiders die in kleine ruimtes moeten werken, lopen meer risico op dodelijke verwondingen, dan mijnwerkers in de grotere mijnen (Bennett & Passmore, 1983). Bij een ongeluk in een kleine mijn werd regelmatig gebruik gemaakt van verschillende communicatiemiddelen. Het was de bedoeling van het hulpmiddel om met de mijnwerker(s), die vastzaten of gewond waren, zo snel mogelijk te kunne communiceren. Het bericht functioneerde als een soort flessenpost. De reddingsbrigade stopte een briefje in de koker en dit kon via kleine gaatjes of open ruimtes doorgegeven worden aan de gewonde mijnwerker(s). Op deze wijze konden de mijnwerkers met elkaar communiceren over de aard en ernst van het ongeluk en zo kon de nodige hulp geboden worden.
In het 3D-model kun je bekijken hoe dit eruit zag en werkte.

COMMUNICATIE GEREEDSCHAP

Dit specifieke communicatiemiddel werd merendeels gebruikt in de mijnen van Limburg in het midden van de 20e eeuw tot in de jaren 70, toen de mijnen werden gesloten. Dit object werd gebruikt in de Willem-Sofia mijn in Kerkrade.

De hulpmiddel bestaat uit een rode metalen kokker en een metalen buis met een houten kurk. Wanneer een mijnwerker een bericht naar zijn collega’s moest sturen, stopte hij een stuk papier in de metalen buis, sloot het af met een houten kurk en stopte het in de rode metalen koker.

Bekijk het object van dichterbij door op de nummers te klikken.
3D-model gemaakt door Anna Ivanova

Net als alle mijnen over de hele wereld, hebben de steenkoolmijn in Limburg ook te maken gehad met ongelukken. Twee ongelukken in de Limburgse mijnen zijn in de geschiedenisboeken terecht gekomen. De oorzaak van de ongelukken waren een brand en een instorting van een gang. Deze waren helaas geen ongebruikelijke oorzaken waren van een ongeval in de mijnen. Lees hieronder meer over deze twee ongevallen.

Mijnongeval in de Staatsmijn Hendrik in Brunssum.

Staatsmijn Hendrik werd opgericht in 1913 en de kolenwinning begon in 1918. De Hendrik was met een diepte van 1085 meter de diepste mijn van Limburg. Zo’n diepte bracht echter ook veel risico’s met zich mee. Hierdoor was de mijn ook de gevaarlijkste. In tegenstelling tot de meeste andere mijnen in Limburg bestond Staatsmijn Hendrik uit ‘’vetkool” (vette steenkool). Dit is een soort steenkool, die de kans op mijngasexplosies vergroot. De kolenlagen in de mijn waren minder stabiel dan andere mijnen en er was veel stroming van het water. Vanwege deze hoge stroming hielden de mijnwerkers alles nauwlettend in de gaten en pasten zich aan de verschillende werkomstandigheden, om de mijn zo veilig mogelijk te houden.

De grote waterstroming in de mijn zorgde uiteindelijk voor problemen. Op 3 maart 1947 was de luchtdruk in de ondergrondse gangen, die 636 meter diep waren, veranderd. Hierdoor stond de galerij onder druk met een sterkere luchtstroom dan normaal.

Het ongeluk

Op 24 maart ging een groep mijnwerkers 537 meter omlaag in de Staatsmijn Hendrik.
Ten gevolge van een slippende rubbertransportband in de galerij raakte de aandrijfrol van de bandmachine oververhit en ontstond er brand. Vijftien minuten later werd de brand ontdekt door de mijnwerkers. Ondanks verwoede pogingen lukte het niet de brand te blussen en riepen de mijnwerkers om extra hulp. Door de krachtige luchtstroom verspreidde het vuur zich echter snel naar het hout dat aan de ijzeren lambrisering in de tunnel was bevestigd en bleven giftige gassen zich door de smalle gangen verspreiden. Omdat het hout vlam vatte, stortte de gang in. Het team van mijnwerkers probeerde te ontsnappen, maar 13 van hen raakten verstrikt in de hitte en rook.

Na verloop van tijd nam de ernst van de brand af en kon het reddingsteam de tunnel in afdalen. Helaas was het nog te warm om de mijnwerkers te bereiken. Nadat er voldoende water in de gang was gekomen, kon de warmte ontsnappen. Het kostte weken om de lichamen van de 13 mijnwerkers te bereiken. Hun families stonden bij de poort van de Hendrik te wachten op goed nieuws. Helaas kwamen alle 13 mijnwerkers om het leven (Zwaailichten.org, 2013).

Mijn ongeluk in de Staatsmijn Maurits –Geleen-Lutterade.

De Staatsmijn Maurits bevond zich in het Limburgse Geleen Lutterade en was de grootste kolenmijn van Nederland. Staatsmijn Maurits zou op zijn hoogtepunt jaarlijks 2,5 miljoen ton kolenmijnen winnen en de totale productie van de mijn bedroeg 96 miljoen ton. De mijn was via een ondergrondse gang van 13 kilometer lang verbonden met de Staatsmijn Emma. Omdat de Staatsmijn Hendrik in Brunssum ook verbonden was met de Staatsmijn Emma, konden de mijnwerkers via de ondergrondse gangen van Geleen (Staatsmijn Maurits) helemaal naar Brunssum (Staatsmijn Hendrik) reizen en vanuit het westen de hele provincie Limburg doorkruisen, naar het oosten.

Locatie van de Limburgse mijnen

kaartje-maurits-lijn

Veel Limburgse mijnen waren met elkaar verbonden.

Het ongeluk

Op 3 maart 1958 kwamen in de mijn zeven mijnwerkers om het leven door een instorting in een pijler in de Staatsmijn Maurits. Het betrof drie Nederlanders, twee Italianen, een Pool en een Engelsman. Het duurde drie dagen voordat alle slachtoffers waren geborgen.

Het ongeluk voltrok zich in een pijler die gelegen was tussen de verdiepingen op 391 en 455 meter, zo’n anderhalve kilometer van de schacht. De 96 meter lange pijler was een week vóór de instorting in bedrijf genomen vanuit een zogenoemde doortocht. Het betrof een breukpijler, hier laat men een van steenkool ontdaan gedeelte gecontroleerd instorten door het ondersteuningsmateriaal weg te nemen. Deze laatste handeling wordt roven genoemd.

De toestand in de pijler leek bij de uitvoering van de werkzaamheden normaal, ook bij voorafgaande inspectie waren geen onregelmatigheden ontdekt. Op 3 maart is plotseling de daklaag boven de pijler gaan schuiven. Hierbij werd de ijzeren pijlerondersteuning over een lengte van 37 meter omver gedrukt. Van de 18 mijnwerkers die in het ingestorte stuk werkten wisten er 11 nog tijdig te vluchten, de overige zeven mijnwerkers werden onder instortend gesteente bedolven en kwamen om. Met het opruimingswerk werd onmiddellijk begonnen. Doordat de instorting zich nabij de afvoergalerij had voorgedaan, was het bouwwerk hiervan verschoven. Deze galerij moest daarom eerst worden beveiligd. Vervolgens werd begonnen met het opruimen van de instorting. De eerste twee slachtoffers werden binnen 12 uur bovengronds gebracht. Na drie dagen van onafgebroken doorwerken waren alle zeven omgekomen mijnwerkers geborgen.

Bij onderzoek naar de oorzaak van de ramp bleek dat zich boven de kolenlaag een laag gesteente van circa 1,70 meter dikte bevond die plotseling is afgeschoven. Daarboven bevond zich, door een glad scheidingsvlak begrensd, een hardere gesteentelaag die bij de instorting geheel intact bleef. Deze laag was dermate hard en samenhangend, dat zij het breken van de onderste daklaag niet volgde. Doordat de onderste daklaag loskwam en wegschoof werd de pijlerondersteuning omver gedrukt (Wikipedia, 2019).

Dit zijn de namen van alle mijnwerkers die dodelijk verongelukte, zowel ondergronds als bovengronds in de Limburgse mijnen. De eerste afbeelding toont het totaal aantal doden in de mijnen. Andere afbeeldingen geven gedetailleerd de namen en datums weer.

Nico Maar (76) is een ex-mijnwerker, die van zijn 16e tot zijn 30ste in de Limburgse mijnen heeft gewerkt. Hij is zelf nooit betrokken geraakt bij een mijnongeval. Hij heeft wel een ongeluk van dichtbij meegemaakt, waarbij hielp bij de redding.

Klik op de video om het verhaal van Nico te beluisteren over zijn ervaring bij dit ongeluk en hoe hij zijn collega’s uit een levensbedreigende situatie heeft gered.

Ontdek meer op de website van het Nederlands Mijnmuseum.

Hebt U vragen over het museum, deze website, over het project van de Universiteit van Maastricht of een andere vraag, stuur dan even een bericht.